Kreupelhout.

KREUPELHOUT


'Ik heb dat beeld nog altijd duidelijk voor ogen', zei mijn vader terwijl hij een hap van zijn pasta nam. 'Ik zie die auto nog zo voor mij.'

We zaten in de tuin van mijn ouders, aan een tafel vol met eten en herinneringen. Het gras was de voorbije dagen flink gegroeid. De lente was zo langzamerhand zomer aan het worden.

Mijn vader had het over Franky, zijn vroeggestorven broertje. Aangereden door een auto op een snelle, kaarsrechte betonweg diep in West-Vlaanderen, diep in de jaren zestig.

Vijf was mijn vader toen het gebeurde, maar zo te horen zinderde de botsing nog altijd na. 'Maar erover praten heb ik wel nooit veel gedaan', zei mijn vader nog. 'Dat deden mijn ouders niet.'

Eerder die avond was ik tot bij de begraafplaats van Deerlijk gereden, het dorp waar ik ben opgegroeid. Ik had mijn auto geparkeerd bij De Berk, de basisschool waar ik ooit mijn allereerste lessen moet hebben gevolgd, en zo was ik de begraafplaats binnengewandeld. De poort stond open. Een bord maande tot stilte aan. Brommers en radio's waren hier niet toegelaten, poepende honden evenmin.

Toch vielen de geluiden me als eerste op. De knerpende kiezelsteentjes onder mijn voeten, zo karakteristiek voor kerkhoven. De muziek die vanaf de speelplaats van de basisschool over de door de tijd vervuilde graven uitwaaierde. De vogels: enkele merels, een vink, twee tortelduiven. De geluidsband van de dood, in elk dorp is hij anders.

De begraafplaats lag er verlaten bij. Een vrouw was druk doende met het knippen van de lage buxussen rond het graf van een dierbare. Het ritme van haar heggenschaar deed meditatief aan: open en dicht, open en dicht, open en dicht, tot alle gedachten je hoofd uit zijn gesnoeid.

Langs de oudste graven, die dateren van de tweede helft van de negentiende eeuw, en de middenplaats waar lange tijd een treurwilg en nu een bankje staat, kwam ik bij het andere einde van de begraafplaats. Ik sloeg de laatste rij aan de linkerkant in en bukte tien stappen verder door mijn knieën.

Dag op dag vier jaar geleden was het nu. Wat gaat het leven snel.

'Roger Delmulle (1934-2017)', las ik op zijn grafsteen. 'Uit ons midden, maar niet vergeten.'

Roger.

Mijn grootvader van moederskant.

De man die me op zijn rug nam, in mijn kindertijd, en op handen en voeten door de kamer draafde, als waren we paard en ruiter. De man die me kwam aanmoedigen tijdens voetbalwedstrijden, met in zijn thermos minder koffie dan jenever. De man die me naar de vogels in zijn tuin leerde kijken; vijf beeldjes van vogels telde ik op zijn graf, ik herkende er met wat moeite vinken, mezen en merels in. De man ook met wie ik goed samen kon zwijgen, terwijl mijn grootmoeder koekjes op tafel zette en er op tv alweer een nieuwe wielerwedstrijd voorbijkwam.

Soms werd hij kwaad, dikwijls uit het niets. Andere keren lachte hij zijn kromgebogen gebit bloot. Zijn glimlach is vastgelegd op zijn bidprentje, dat al vier jaar naast mijn computer op mijn werktafel staat, en vanzelfsprekend ook op zijn graf.

Ik dacht aan hem, Roger, mijn grootvader en de herinneringen bleven komen. Zijn benen die wel asperges leken, zo spierwit en tenger. De gretigheid waarmee hij het witloof met kaas en ham naar binnen werkte, zijn lievelingsgerecht. De moeilijke laatste maanden, toen elk afscheid het laatste kon zijn.

Zoals altijd wanneer ik hier ben, kreeg ik ook deze keer tranen in de ogen.

Ik stond op en keek een beetje rond.

Naast mijn grootvader zijn mensen begraven die ik nooit heb gekend en hij hoogstwaarschijnlijk ook niet: Jean-Marie Pollet (1967-2017), Dorine Van Panteghem (1959-2017), Joseph Van den Eynde (1911-1999), Kurt Van Landuyt (1963-2017). Ook de herinneringen aan deze overledenen hangen hier in de lucht.

Het is een van de vele dingen die me fascineren aan een kerkhof: je hebt elkaar bij leven nooit ontmoet, je weet niet van elkaars bestaan af en na je dood ben je voor de eeuwigheid – tenminste, voor de duur van je concessie – tot elkaar veroordeeld. Op die manier neemt elk dorp stukje bij beetje een nieuwe structuur, een nieuwe hiërarchie aan. Eenmaal voorbij de poort van de dood krijgt elk van ons nieuwe buren, nieuwe verbanden, nieuwe verhalen in zijn nabijheid. Maar wie legt de puzzel? En zouden ze het met elkaar kunnen vinden, Jean-Marie, Dorine, Joseph, Kurt en Roger?

De merel was gestopt met zingen. Het was tijd om voort te gaan. Ik groette nog even mijn overleden grootouders van vaderskant: Joseph Deweer (1933-2014) en Jeanine Van De Velde (1934-2018); op hun graf stond het beeldje van engel dat eerder ook al op het graf van hun zoontje Franky had gestaan. Dat graf was nu geruimd: in deze tijden van almaar sneller en almaar gehaaster worden ook de concessies alleen maar korter.

Ik stapte terug tot bij mijn auto. De buxussen waren kennelijk nog altijd niet op maat geknipt. Muziek was er nergens meer te horen. Ik dacht aan de Duitse auteur Esther Kinsky, die in haar boek 'Kreupelhout' schrijft dat afwezigheid ondenkbaar is zolang er nog aanwezigheid is. 'Voor nabestaanden wordt de wereld bepaald door afwezigheid.'

Dat was ook later die avond gebleken, in de tuin van mijn ouders. Behalve Franky en Roger doken ook Marc, Johan, Gino, Robbie en Debbie op.

Onze wereld, bepaald door afwezigheid.

Maar door dat ene, korte bezoek aan de begraafplaats kwamen ze toch weer even tot leven.



Auteur: Lander Deweer
Overledene: Roger Delmulle
Data: °29/05/1934 †07/06/2017
Rustplaats: Begraafplaats Deerlijk