Afscheid in tweevoud
Ik ontmoette Ben tijdens het Soul Repair Café in Nieuwpoort. Buiten joeg de wind het duinenzand als een straalkanon door de lucht. Binnen hing die zachte stilte die alleen ontstaat wanneer woorden traag en bedachtzaam gezocht worden. Ben kwam voor me zitten, zijn ogen al vochtig nog voor hij begon te spreken. Tranen wachtten, geduldig maar onvermijdelijk.
Wie zegt dat het verliezen van je ouders geen diepe rouw verdient, heeft nooit gezien hoe een zoon de stilte tussen twee stervende harten probeert te dragen. Bij Ben was die stilte voelbaar. Hij droeg ze op zijn schouders, in zijn blik, in de manier waarop hij zijn handen om de papieren vouwde die hij had meegebracht.
Twee handen vol herinneringen
‘Ik kom gewapend’, zei hij. En hij overhandigde me een stapeltje teksten, geschreven en verzameld bij de uitvaart. Een lange brief van zijn vrouw Linda, vol liefde en eerbied. Een blad vol warme woorden van vrienden en familieleden. Een gedicht van Merel Morre over moeders, vaders en de tijd die verstrijkt. En een gedachtenisprentje, met foto’s waarop Denise en Herman fier voor zich uit kijken — alsof ze allebei iets wisten wat wij nog niet weten.
Toen hij begon te vertellen, wist ik dat dit verhaal niet alleen over verlies ging. Het ging over liefde die een leven lang standhoudt. Over twee mensen die samen leefden, samen lachten, samen oud werden en uiteindelijk ook samen gingen.
Ze zijn samen gegaan
Ik kom niet voor één iemand, maar voor twee. Mijn ouders zijn begin dit jaar gestorven, op amper drie dagen tijd. Zij, mijn moeder Denise, op 31 januari. Hij, mijn vader Herman, op 3 februari. Ze zijn samen gegaan. En sindsdien is het alsof ik mijn fundamenten kwijt ben. Ik ben enig kind. En hoewel ik al lang volwassen ben, voel ik me sinds die dagen weer klein, als de jongen die vroeger naar huis fietste met kapotte knieën en wist dat er iemand zou zijn om een pleister te plakken. Alleen zijn mijn ouders er niet meer om dat te doen.
Hoe vat je twee levens samen die zo met elkaar verstrengeld waren dat ze haast één geheel vormden? Zo innig met elkaar verweven, waren ze. Misschien moet ik gewoon beginnen bij wat het meest blijft hangen: hun liefde. Vijfenzestig jaar lang waren ze samen. Dit jaar zouden ze dat jubileum vieren. Maar het leven had andere plannen.
Zorg als tweede natuur
Mijn ouders waren zorgmensen. Geen praters, maar doeners. Zorgen zat hen in het bloed. Ze woonden in hetzelfde appartementsgebouw als wij. Zij op de tweede verdieping, wij op de vijfde. De afstand tussen onze deuren was klein. De nabijheid des te groter. Er ging geen dag voorbij zonder een bezoekje, verwacht of onverwacht. Je kon dus maar beter nooit in je blootje rondlopen. Vader kwam soms stiekem een pintje uit onze koelkast halen. Moeder bracht soep of kwam om 6 uur ’s ochtends de vaatwas aanzetten. Van het lawaai had zij toch geen last, want ze droeg nooit haar hoorapparaat.
Toen onze kinderen klein waren, stonden zij elke dag paraat: hen naar school brengen, ophalen, boterhammen smeren, verhalen vertellen. Meer dan twintig jaar lang leefden we als één groot gezin, verticaal verspreid over verschillende verdiepingen.
Vader Herman was opgeleid tot schrijnwerker en hielp zijn vader in de zaak, tot hij bij de politie belandde. Hij werd een speurder met een groot rechtvaardigheidsgevoel en een zacht karakter. Hij was vooral een mensenvriend. Hij zag in elke verdachte vooral een mens, niet alleen een misdadiger. Collega’s hielden van hem, van zijn empathische ziel. Hij was klein van gestalte, maar groot in levenslust. Hij speelde volleybal met de politieploeg, en ooit haalden ze zelfs de krant. In het artikel stond ook iets over ‘doping’, maar toch was mijn moeder zó trots dat ze het knipsel haar hele leven bewaarde.
Moeder Denise was hoedenmaakster. Op het rouwprentje prijkt een foto van haar met een hoedje dat ze zelf maakte. Ze was er zo mooi mee. Ze had gevoel voor schoonheid, maar ook voor eenvoud. Van hoeden maken kon je niet leven, dus ging ze werken in de Grand Bazar. Eerst bij de huishoudartikelen, later als verantwoordelijke van de kaasafdeling. Ze sprak over kazen alsof het mensen waren met een eigen karakter. “Een goede kaas heeft tijd nodig,” zei ze vaak. “Net als een huwelijk.” Over kaas wist ze alles. Over goede huwelijken ook.
Samen sterk, samen moe
Mijn ouders waren geen klagers. Ze hebben allebei gevochten tegen kanker, meer dan eens.
Moeder had borstkanker gehad. Vader ook. Daarna kreeg hij longkanker. Ze overwonnen veel, maar het liet sporen na. Ma ging op haar tweeënvijftigste met brugpensioen. Pa op zijn 60ste. Hij was toen al moe, al vond hij nog energie in kleine dingen: een etentje, een verkleedfeestje tijdens het nieuwjaarsfeest, een grap tussendoor. Hij was een geboren pleziermaker, vooral als hij zich kon verkleden.
Toen wij, Linda en ik, op reis gingen, gingen ze vaak mee. Skiën deden ze niet mee, maar ze genoten van de bergen, van het samenzijn. En vroeger, toen ik nog een kind was, trokken we elke zomer naar Oostenrijk. Wandelen, frisse lucht, samen aan tafel in kleine pensionnetjes. Later werden het jeugdkampen, waar zij meegingen als kookouders, als klusouders, als manusjes-van-alles. Ze maakten stoofpotten voor de hele bende en genoten van het lawaai, het leven, het jonge volk.
Veel hobby’s hadden ze niet. Wij wáren hun hobby. Ik, Linda, Billy en Elliot. Wij waren hun bezigheid, hun trots, hun wereld. Hun hele leven draaide rond ons, en dat bleef zo tot op het einde.
De laatste jaren werd vader brozer. De dementie sloop langzaam binnen. Hij ging drie dagen per week naar een dagcentrum, zodat moeder even kon rusten. Ze vond het vanzelfsprekend om te zorgen voor vader. Ze mopperde daar nooit over. Ze deed dat met liefde, maar ik zag de vermoeidheid achter haar glimlach. En toen kwam corona. Alles werd zwaarder. De verpleging kwam vaker langs. Toch hielden ze vol, in hun eigen appartement. Met onze hulp probeerden ze hun wens te vervullen: samen blijven, wat er ook gebeurde. Thuis sterven zou hun ideaal geweest zijn. Maar zover kwam het niet.
Drie dagen liefde derven
Begin dit jaar lag vader in het ziekenhuis. Een longontsteking. Het was bijna een jaarlijkse gewoonte geworden. Iedere keer spartelde hij erdoor en dat zou wellicht ook dit jaar het geval geweest zijn, ware het niet …
Moeder kreeg een griepje. Die had ze waarschijnlijk van mij. Vervelend, maar ze kwam het wel te boven, dachten we. Maar ze dronk te weinig. Ze werd wat verward. We dachten dat het door uitdroging kwam. De dokter kwam langs, ze weigerde verpleging. Enkele uren later werd ze toch naar het ziekenhuis gebracht. Ze stapte nog zelf in de ambulance. Op haar kamer had ze uitzicht op het natuurpark. Prachtig, maar ze heeft het niet meer gezien. Er was een hersenbloeding, die niemand had opgemerkt.
Toen we het vader vertelden, zag ik het gebeuren. Iets brak in hem. Ondanks zijn dementie wist hij precies wat er aan de hand was. Je voelde het. Drie dagen later stierf hij. Van verdriet. Dat zeggen de dokters niet. Maar ik wel.
Ze konden niet zonder elkaar. Zij had haar hele leven voor hem gezorgd, tot het einde toe. En toen zij vertrok, volgde hij gewoon. Ze hadden elkaar zo lang vastgehouden dat loslaten geen optie meer was. Ik heb geprobeerd dat te begrijpen. Hoe twee mensen, zo gewoon, zo eenvoudig, elkaars hele wereld kunnen zijn. En hoe dat in stilte groeit, decennia lang, in de kleine dingen die niemand opmerkt. De koffie die elke ochtend al klaarstaat. De hand op de schouder bij het oversteken. De blik die meer zegt dan woorden. Zij waren elkaars gewoonte geworden. En gewoontes laat je niet zomaar los.
Wat blijft
De weken nadien waren vreemd. Ons appartement was stiller dan ooit. Geen onverwachte bezoekjes meer. Geen pintjes die verdwijnen uit de koelkast. Geen geur van moeders soep. Maar hun aanwezigheid bleef hangen. In onze rituelen, in de gewoontes die we van hen hebben overgenomen.
Ik betrap mezelf erop dat ik denk: “Ah, daar zijn ze.”, wanneer ik de lift hoor.
Soms vind ik het oneerlijk dat het zo is gegaan. Moeder had nog jaren kunnen leven. Ze was helder, sterk, levenslustig. Vader was op, ja. Maar niet zij. En toch ging zij eerst. Misschien was dat nodig. Misschien kon hij pas vertrekken als zij hem voorging.
Ergens troost het me. Het idee dat ze samen zijn. Dat hij niet alleen hoefde te blijven, verdwaald in zijn verwarde hoofd. Ergens denk ik dat ze dit zo gewild hebben, zonder het te weten. Zij die haar hele leven zorgde, heeft hem nog één keer voorgedaan hoe het moet: loslaten.
De zachte kant van verdriet
Rouwen om twee ouders tegelijk is iets wat je niet kan oefenen. De stilte komt dubbel zo hard aan. Het doet verdomd veel pijn, want verdriet kan zwaar zijn. Maar tegelijk voel ik dankbaarheid. Want ze hebben geleefd zoals ze gestorven zijn: dicht bij elkaar, in eenvoud, met warmte.
Er wordt wel eens gezegd dat mensen verdwijnen als je hun naam niet meer uitspreekt.
Maar zolang ik leef, zullen Herman en Denise blijven. Ze wonen in mijn stem, in mijn gebaren, in hoe ik mijn kinderen omhels. Ik herinner me hun kleine grapjes. Dat zijn de stukjes leven die blijven. Geen grootse woorden, geen heldendaden. Gewoon de kleine gewoontes van twee mensen die goed waren voor mij, voor ons en voor elkaar.
Ik geloof niet dat ze ver weg zijn. Misschien zijn ze gewoon verhuisd, van twee verdiepingen lager naar een andere plek waar geen trappen meer zijn, waar de lucht lichter is en de zorgen stilvallen.
Ja, verdriet doet pijn. Maar soms, als je goed luistert, heeft het ook een zachte kant.
Alfonsine (Denise) Vloors 12 / 07 /1939 - 31 / 01 / 2025
Herman Weis 13 / 08 / 1938 - 03 / 02 /2025
Auteur: Ben Weis
Overledene: Herman en Denise Weis-Vloors
Data: °12/07/1939 †31/01/2025
Rustplaats: Thuis